Jerryaan Melko
Jerryaan Melko

 

Wie is Jerryaan Melko?

 

niet zolang geleden was ik één van de lezenden

en géén schrijfster, absoluut niet.

Niet dat daar iets mis mee is, O nee, maar anders.

Ja, geloof me, dat is héél anders.

Nu ben ik een lezende schrijfster

Geen schrijvende lezer, O, nee

Dat is óók anders, héél anders

 

En is volgens mij dan ook de kracht

die nodig is om dóór te kunnen geven

wat in mij leeft, wat mij beweegt

zodat U begrijpen zult

wat in mij de schrijvende maakt

De lezende schrijfster dan nog wel.

 

Jerryaan

Bestel het nu!!! De Polygondor. Wees snel.

Des te eerder heb je het in huis!

Veel leesplezier!!

Aktie: bestel het boek van 20-05 t/m 03-06 en U maakt kans op Uw exemplaar Gratis!! Alléén via onze web-winkel.

 

het is ook mogelijk het boek bij iedere boekwinkel, internetwinkel zoals Bol.com en bij www.freemusketeers.nl te bestellen!

Maart a.s. is De Polygondor 1 overal verkrijgbaar!!!!

Hieronder de synopsissen zodat U een beter idee krijgt van het verloop van de verhalen

Overzicht boeken 1

De Polygondor

Dit is het verhaal van een groepje overlevenden

uit de Semipalatinsk fabriek in Kazakhstan, de

zogenaamde mismaakten.

Het resultaat van de vele Nucleaire proeven op mensen, waarvan de bewijzen hier en daar nog wel te vinden zijn: totaal mismaakte embryo's op sterk water.

De op Aliëns lijkende lichaampjes weggestopt in d'weeshuizen' her en der in de overblijfselen van een rond 1968 uiteengevallen U.S.S.R.

De straling, nu in 2045, nog steeds aanwezig.

In de lucht, het water en op elke plant of steen.

Het verhaal van een groepje vrienden voor het leven en gezegend met een speciale gave. Het resultaat van die verschikkelijke proeven. Ook de strijd om aan de macht vande 'Fabriek' een einde te maken.

Het is mijn strijd, maar niet de mijne alleen. Door de omstandigheden tot een familie samengevoegd, hebben we ons uit veiligheidsoverwegingen verdeeld

in tot 3 magnifieke groepen. Ik doe de reis met 15 anderen, ieder met zijn/haar eigen gave, Het is een tocht vol gevaren, verbazing, ontdekking en verraad.

Want ik ben een Polygondor, een speler met de puntjes van de polygonen, de Polygondorpuntjes, polygondortjes van Atomen en Neutronen overal om ons heen. Ik ben in staat om tot het kleinste niveau deze Atomen en Neutronen te veranderen en aan te passen aan mijn wensen. Ik verander bijvoorbeeld de polygondortjes van plastic in zand-polygondortjes en meer.....véél meer.

Maar ook groter, Universums omvattend. Een gevaarlijk spel ontstaat om onze kant van de wereld te verbeteren. Doden vallen, het is onvermijdelijk.

En we komen ze tegen, de 'niet-doden'

De hoop van de wereld ligt in mijn handen.

 

Ik ben de Polygondor....tegen wil en dank.

 

 

De Polygondor deel 2, De wolken uit de Hel.

-------------------------------------------------------------------------------------------

 

The Priest, librio 1

The Priest librio1

 

 

 

 

 

 Wijsheid 3.1-5

     

1.De zielen van de rechtvaardigen zijn in     

     Gods hand, geen marteling kan hun     

     deren.

2. Dwazen menen dan wel dat de

      rechtvaardigen dood zijn, dat het ellendig

      is dat zij ons moesten verlaten en 

      rampzalig dat ze afscheid moesten

      nemen- de rechtvaardigen zijn evenwel 

      in vrede

3.Ook al ziet iedereen hun lot als een straf,

      zij koesteren de hoop op onsterfelijkheid  4.En na een korte tijd van lijden is hun 

      onmetelijk geluk ten deel gevallen,  

 5.Want God heeft hen op de proef gesteld 

      en hen waardig gekeurd om bij Hem te

      zijn.

 

6.En zo werden zij ‘the Priest’!

 

 

 

\

The Priest librio1

 

Hoofdstuk I : Een Opening

 

De tijd is daar!

 

In mijn speciale, de best beveiligde vertrekken ter wereld, diep onder de diepste gangen van het Vaticaan zindert de tijd bij het naderen van Het Moment. De kaarsen flikkeren als door een soort zucht van de tijd. De zogenaamde ‘sigh in time’. Alle tekenen komen bijna onzichtbaar bij elkaar., zichtbaar alleen voor hen die ‘zien’.

 

Ik trek mijn zwarte habijt aan en zet mijn zwarte hoed met grote strakke rand op mijn wild golvende spierwitte haren. Mijn witte, halflange baard is ook golvend strak bijgehouden. Het groeit net over mijn kleine witte boord, het collaar. Mijn kleine zwartgeverfde puntsnorretje is in het een mesdikte onder mijn neus weg geschoren. Op die manier is het een klein Dali-achtig snorretje uitlopend in een rechte stijve punt aan iedere kant. Oorspronkelijk ben ik blond, lang geleden. Heel lang geleden. Als ik wil, verlengen zich mijn twee scherpe hoektanden uit mijn bijna spierwitte gebit. Dat doet me dan op een soort vampier lijken. Gelukkig ben ik verder geenszins een vampier, maar meer een demon. Daardoor ben ik eigenlijk het yin-yang van de mensheid, godheid en demon tezamen. Mijn demonenkant, het ultieme van Goed en Kwaad, door de Heer geschapen en gescheiden naar aanleiding van de Eerste Apocalypse.

 

Mijn halflange habijt heeft aan de voor- en achterkant een split, zodat ik vrijer ben in mijn bewegingen. In mijn linkerhand pak ik de kleine eeuwenoude Bijbel uit de standaard en met de rechter een halflang ‘gezegend’, altijd scherpe samoerai-achtig zwaard. Over mijn rug hangt de schede, waar ik met een simpele beweging het zwaard in steek.

Onder mijn habijt, aan een riem om mijn heupen, hangt een grote revolver met twaalf kogels in de trommel. Altijd klaar om te vuren. Met een extra lange loop dat bijna de lengte van mijn bovenbeen heeft. Verder nog een extra clip met speciale dumdumkogels, gevuld met kwikzilver. Een electro-zweep hangt opgerold aan een haakje aan de linkerzijde van mijn riem. Naast een modern stroomstoot wapen in een holster ter hoogte van mijn dijbeen. Mijn altijd uitstekend verzorgde en dof zwarte laarzen zijn van zacht Italiaans leder gemaakt. Beweeglijk en goed beschermend. Een groot jachtmes zit in een schede aan mijn riem achter de revolver en een tweede in mijn laars.

 Mezelf te zwaar bewapenen begin ik niet aan. Ik moet me optimaal kunnen bewegen en nergens door gehinderd worden. Ik ben klaar en kijk nog even in de extra lange passpiegel.

 

Mijn ogen lichten rood op en worden bijna direct weer licht hemelsblauw.

Ik ben de laatste échte ‘The Priest’, mens-demon, de Goddelijke Samenkomst van Goed met Kwaad. Aartsengel Gabriël en de Gevallen Aartsengel Lucifer.

De belichaming van beide, direct door God geschapen. In Zijn evenbeeld.

De Schepping zoals hij bedoeld heeft.

 

Sommigen zullen dit als Godslastering kunnen opvatten, maar wat waren Adam en Eva toen ze nog in de Hemel woonden en er geen Kwaad bestond? En wat warenze  toen ze eruit geknikkerd werden? Die mensen met commentaar hebben geen enkel recht tot spreken. Zelfs als zou het de Paus zijn, niet. Ik sta te dicht bij de Heer en heb zijn zegen.

 

Alles is afhankelijk van the eye of the beholder. And the believer.

Hoe kan een mens in evenwicht leven, als er geen balans is tussen Goed en Kwaad? De Chinese monniken hadden het al eeuwen geleden met hun Yin-Yang verwezenlijkt en geprobeerd in de praktijk te brengen.

 

Mijn kleine verweerde zwarte lederen Bijbel en een speciale, oude glimmend zilveren crucifix verdwijnen in de linkerbinnenzak van mijn open habijt dat eigenlijk meer een lange mantel is, gitzwart en ouderwets zoals die in de 8e en 9e eeuw gedragen werd. Twee zilveren eeuwenoude niet gepolijste knopen houden de mantel aan ieder kant bovenop mijn schouder vast. Het heeft iets Romeins. Als laatste steek ik mijn dunne soepele zwart leren handschoenen tussen mijn brede riem, rechts van de zware doffe zilveren buckle dat een halve duivel en een halve engel voorstelt. Oppoetsen van het zilver, koper of ander metaal van mijn tenue is niet handig als je in het duister aan het rondsluipen bent. Elke schittering kan je verraden. Ook mijn ogen veranderen daarom in diepdonker rood. En lachen heb ik om die reden ook in die situatie afgeleerd. Behalve als het me in een scenario uitkomt. Ik moet zeggen dat zo’n duivelsgebit een beangstigend gezicht kan zijn, met een lichtval uit een bepaalde hoek.

 

 Er is alweer een nieuwe ingang naar de hel ontdekt van waaruit enkele demonen en halfgebroeden ontsnapt zijn, ik noem ze eigenlijk het liefst halfgebraadtes. Ik ben sowieso, op dit continent Eureopea, de enig overgebleven Priester die ze kan sluiten. Gezalfd door de laatste Paus, Innocentius XIV, die onlangs een onzalig einde is gestorven. Badend in het bloed. Naakt, gegeseld en ontzedigd gevonden met een groot zilveren kruis in zijn onderste geramd en een groot oog in zijn rug gekerfd. Gemarteld tot in zijn diepste ziel, welzeker door een demon. Zijn oude wonden van zelfkastijding waren al lang geheeld en konden dus geen rol in zijn dood gespeeld hebben. Het geeft ook aan wanneer hij voor het laatst boetedoening heeft gedaan.

 

Hoe die demon bij hem had kunnen komen is vooralsnog een raadsel. Had hij het verdiend? Dat is niet aan mij om over te oordelen. Maar ik heb wel mijn mening daarover.

Ik zie het toch wel als mijn Heilige plicht dit raadsel te ontrafelen.

 

Zijn Dood maakt mij alweer de enig hoogste in rang, uit naam van God, Jezus Christus en Maria ‘de Eerste’ Magdalena. Echter door de rangorde der kardinalen is dit nooit openlijk erkend. Zal ook nooit gebeuren, denk ik, maar ik ben schijnbaar toch de enige die in mijn kracht en de steun van de Heer als eenheid gelooft. Een fout die ze allemaal maken. De Hypocrieten.

Voor sommigen een reden om met een scheef oog naar mij te kijken. Als ze te lang scheef kijken prik ik die ogen er zo uit. Intriges tolereer ik niet meer en worden hard en meedogenloos afgestraft.

 

De laatste Priest in Afrika, Jozes, is ook al verdwenen, alweer een tijdje geleden. Maar ik heb nog geen tijd gehad de toedracht te onderzoeken. Toch wordt het tijd deze te ontrafelen en Jozes weer bij de gelederen te voegen.

Het is te druk aan het worden. Overal komen de tekenen van de Tweede Apocalypse tevoorschijn. Hoewel er eigenlijk meer wereldwijde situaties als een Apocalypse toegerekend kunnen worden. Deze keer niet uit het Midden-Oosten afkomstig. Mekka, zoals toen, bestaat al lang niet meer en is geworden tot een plaats van verzoening. Ongelooglijk maar waar. Dat maken Jeruzalem en Mekka samen met een derde nog niet ‘getoonde’ plek tot de drie-eenheid van God, Jahweh en Allah of welke stroming je ook aanhangt. Zeker is dat het Vaticaan het niet is. Die ontbrekende derde.

De Poorten naar het Vaticaan zijn ondergelopen en bedoezeld door de schepselen uit de hel. De Datum is verloren gegaan voor de mens in, wat lijkt, een oud verleden. Ik, The Priest, heb de Heilige plicht die bij te houden. Hoe weet men anders wanneer de ware voorspellingen uit zullen komen?

Het Allerheiligste loopt voorlopig geen gevaar. Ook de Klaagmuur is niet bedoezeld geworden. De opkomst van de hellevegen zal tegengehouden moeten worden. Meer en meer tekenen en confrontatie hebben de laatste tien jaar plaatsgevonden, waar normaal gesproken een centennium over werd gedaan. Ik weet wat te doen, maar makkelijk zal het niet worden.

 

Mijn tocht zal me voeren naar de ondergrondse onder het echte Nova Scotia. En vandaaruit in een ooit hypermoderne monorail met enorme snelheid naar de ooit de werkelijke en echte Vaticaanse wereld van waaruit de Roomse en niet-Roomse Wereld voor lange tijd bestuurd werd. Eeuwigheden zelfs.

 

Koningen en Keizers bogen hun hoofd voor de werkelijke vertegenwoordiger van de Kerk, later de Tempeliers en nu ik, The Priest, de laatste, enig en echte van Gods Strijders op Aarde. Als ook de verdwenen Priest Jozes er niet meer zou zijn, God behoedde, maar hebbe dan zijn Ziel en niet de ‘stella matutina’, de verlichtte: lucifer.

 

Er is veel over de aanloop geschreven, velen hebben het mis.

Een groot gedeelte is verdwenen in de diepte van die zogenaamde Money Pit op Nova Scotia, New England, Noord-Amerika. Velen die geprobeerd hebben de put van zijn geheim te beroven zijn gestorven, ellendig en alleen gestorven. Wat ze echter niet wisten was dat de vijf aanwijzingspunten, toen geïnterpreteerd als een kruis met de vijf referentiepunten verspreidt over het eiland veel te klein was. Als de vier punten van de kruis doorgetrokken worden naar hun volgende samenkomst, het Nieuwe echte Vijfde Punt, heb je de werkelijke ‘Money Pit’.

 

The Auckland Islands, New Sealand. De cirkel is rond. Sinds kort is bekend dat dat de plaats is waar het kwaad zich manifesteert en uit de hel tevoorschijn probeert te komen. Met wisselend succes.

Al een eeuwigheid geleden heb ik ook The Priest in het Verre Oosten, China, ingewijd. Net als Jozes, menselijk. The Priest Lǐpǐn( ). “Hij met de Gave” wordt hij genoemd, vanwege zijn steevaste geloof, dat hij echt overtuigend over weet te brengen.

 

Onder de oude Daqin-pagode, waarin tegenwoordig een Boeddha tempel is gevestigd, heeft hij zijn kerk en een geheim zéér goed beveiligd onderkomen.

In de vele ondergrondse kamers is het echt comfortabel vertoeven in tegenstelling wat de buitenkant ons doet geloven.

Op de verweerde gevel prijken oude Chinese tekens van zes honderd jaar na Christus. Uit het typisch zacht, witachtig, Chinees marmer gehouwen.

Het volgende gezegde blijft voor altijd zichtbaar:

 

是神之使者,信者得永生,不信者入地  ,翅膀是柔顺华美的绿色。

(The priest is the messenger of God, believers have eternal life, their wings are soft and beautiful green and unbelievers will be bound into hell.)

 

De kerk is supermodern en up-to-date gehouden met de laatste Chinese snufjes en nieuwigheidjes. ‘Made in China’ doet het al heel lang beter dan made in Japan. Sinds tijden is er geen teken van gevaar meer geweest, dus hoef ik me daar voorlopig niet ook mee bezig te houden en kan ik er op vertrouwen dat het daar nog veilig is. In dit geval is geen nieuws goed nieuws.

 

De Daqin-pagode is een overblijfsel van de oudste christelijke kerk in China. De pagode bevindt zich in Chang'an, in de provincie Shaanxi. De kerk en het klooster werden gebouwd in 640 door mensen van de Assyrische Kerk van het Oosten, ook wel de Nestoriaanse Kerk genoemd. Het werd verlaten rond 845 omwille van christenvervolging in China. In de veertiende eeuw werd de pagode omgebouwd tot een Boeddhistische tempel. De pagode werd in 1556 na Christus zwaar beschadigd door een aardbeving en uiteindelijk verlaten. Ten gevolge van de aardbeving waren veel van de ondergrondse kamers toen niet meer toegankelijk geweest. Ik heb de pagode in 1998 na een fantastische tien jarige verbouwing weer als bezit van de Christelijke Kerk kunnen inlijven. The Priest Lǐpǐn is opnieuw de eerste in Zuid oost Azië. Niet gemakkelijk ten tijde van de communistische partij, die in het jaar 2000 uiteengevallen is en omgevormd tot de Eeuwige Chinese Partij.. Precies op de jaarwisseling naar 2001, hoewel niemand dat wil geloven. Eerst wist men het nog een ruime tien jaar voor de buitenwereld verborgen te houden. Maar toen was hget echt afgelopen.

 

De Atulph dynastieën waren eigenlijk met de aanloop en opkomst van de Tempeliers bezig geweest met een afleidingsmanoeuvre. De werkelijke strijd werd tot dan gestreden tegen de Illuminati. Vandaar onze ondergrondse beweging als tegengewicht. De opkomst van de ware mens. 

Na de Eerste Wereldoorlog is alles in een stroom versnelling terecht gekomen. Wie denkt dat mijn leven bestaat uit bidden en kerkelijke rituelen zit er ver naast.

Ik ben ook mede verantwoordelijk geweest voor de zuivering van het Priesterschap zoals die zich openbaarde halverwege 20e en begin 21e eeuw. Daaraan is al duidelijk de opkomst van de ‘Grote Donkerte’ te ontleden. Sodomie en Pedofilie, belichaming van de twee eerste antichrists (ook zonder hoofdletter), tekenen aan de wand dat het mis aan het gaan was.

Hard ingrijpen was in vele gevallen niet nodig.

 

De duivel zorgde daar zelf wel voor (hoofdletters bij al deze duivelse woorden zijn echt uit den Boze en uitleg zal ik verder achterwege laten).

De tijd voor actie is nu, na lange tijd afwachten tot het juiste moment. Ik ben er klaar voor!

 

Ik draai me om naar mijn stenen altaar en kniel zoals de Kruisridders dat al deden: één knie op de grond en de punt van mijn zwaard op de grond en mijn handen op het heft. Ik stuur een kort hevig schietgebedje de Hemel in en de verkortte Cross-Vigil, een kleine versie van the “Corslet of devotion”. Bijna overhaast sla ik de kruizen.

 

Langzaam maar soepel sta ik op. Het schemerdonker ziet er geheimzinnig uit, maar mijn ogen zijn er aan gewend. Ik heb een redelijk goed nachtgezicht, dus heb ik daar altijd voordeel mee. Mijn gehoor is door de jaren heen gescherpt, evenals mijn gevechtstechnieken. Door de leer van diverse historische Chinese en Japanse Grootmeesters uit het verleden en heden heeft door de demon in mij een enorme sprong voorwaarts gemaakt. Daar verbleven zij al enkele eeuwen in volle glorie. Tussen Hemel en Aarde. Maar wel als szpirit. Ja, szpirit met een ‘sz’. Ze zijn niet dolende als de ‘normale’ spirits. Dat is het verschil, die z.. Ik heb hen als geest waarschijnlijk net zoveel geleerd als zij mij. Het normale hak- en slagwerk wat ik normaal tegenkom is niets vergeleken bij mijn nieuwe technieken. Altijd heeft mij dat een enorm voordeel gegeven en ik werd steeds weer onderschat. Sinds de heropening van de hellegaten ben ik echter alweer in het land van de levenden. Nou ja, voor zover ik ze levenden noemen kan. Ruim negentig procent heeft echter nog nooit geleefd. Nooit echt, bedoel ik. Zelfs de Heere zelve zou hen niet tot leven kunnen wekken. Halve zombies zijn het, stuk voor stuk. Kijk maar eens goed om je heen en je zult het zien.

Dat is het leven van Sodom. Ooit begonnen met de toren van Babylon.

Ja, het is waar, dat verhaaltje. Niet zo heftig als beschreven echter. Maar wel bepalend voor de mensheid tijdens de millennia die volgenden.

 

Voordat ik de kamer verlaat bijt ik de laatste restjes van mijn salmiaklolly af zodat een leeg stokje overblijft die ik in de kleine koperen authentieke Spaanse escupidera (spuugbakje) spuug dat naast de ingang op de grond staat. Salmiak is bij verre mijn favoriet en net als mijn sigaren heb ik er altijd enkele bij me.

Al mijmerend loop ik van kamer naar kamer en doe ze één voor één geestelijk op slot. Zo blijven ze absoluut demonen vrij. Zodra ik een kamer verlaten heb dooft als vanzelf het licht. De katoenen lonten van de kaarsen gloeien nog even na. De stinkende lucht van de nagloeiende lonten bereikt me voordat ik de laatste kaars uitgeblazen heb. Het is dat er geen zwavel is zit. Dan kom ik in de centrale binnenhal helemaal uit steen uitgehouwen en met grote blokken opgebouwd. Een groter bouwwerk dan een van de grootste piramides.

Een kolossale pilaar wijst hoogte in naar het Vaticaan. Oneindig ver lijkt wel.  De legende zegt dat het opgebouwd werd uit de blokken van de pilaren van de Tempel van Dagan. Ooit vernield door de daar vastgebonden Simson. Haar stenen opnieuw gehouwen in kleiner formaat en samengesmolten tot de ‘in de hemel reikende’  pilaar. Een stenen wenteltrap leidt er rondom heen. Naar boven, naar de bovenwereld. Langzaam ga ik de grote stenen wenteltrap omhoog. Mijn omgeving vervaagd en is groter dan de grootste hal die ik ooit gezien heb.

Ik heb geen enkele haast. De Tijd kan ik toch niet inhalen. Dat zou in dit geval ook niets uitmaken en zelfs tegen me kunnen werken.

Het meeste is bij de Grote Schepping al vast gelegd. Alleen met kleine details kun je er invloed op uitoefenen en de loop der dingen. Het mooie is dat je niet weet of dat ook al in de ‘beschikking’ was vastgelegd. Je kunt er dus ook niet zomaar vanuit gaan dat het wel snor zit met Zijn goede bedoelingen. Want die bedoelingen zijn ook weer afhankelijk van wie wat wil. Toch?

'Ga dus altijd je eigen weg', is mij van Hogerhand geleerd. Ja, van Hem persoonlijk. 'Hou het Goede in Ere en volg Zijn leidraad', zijn enkele dingen die Hij meegeeft in zijn poging zich er niet te veel mee te bemoeien. Dat is essentieel voor de werking van Het Plan. De rest is door machtwellustige mensen toegevoegd om de mensen onder de duim te houden.

 

Het lijkt wel of ik bij lange na niet uit gemediteerd ben, maar mijn zintuigen staan allemaal op scherp. Mijn voetstappen klinken hol in de enorme stenen hal waarin de trap naar boven leidt. De echo weerklinkt, weerklinkt en …… weerklinkt..

 

Door de stenen wanden is het hier altijd lekker fris. Wel een beetje muffig, een lucht dat niet altijd even makkelijk te verdrijven is. Maar het hoort wel in het plaatje dat ik U schets, die eenvoud van het bestaan en waardoor het is dat het kan blijven bestaan. Monniken bewijzen nog steeds dat de eenvoud in het leven gelukkiger maakt dan materialisme. Ik hou zelf van een mix van beide. Ik ben echter wel een Priester, maar het celibaat heb ik me niet aan te houden.

 

Een regelmatige reiniging door zelfkastijding en als belijdenis is aan te bevelen. Mocht je de weg kwijt zijn, brengt dat je weer op het rechte pad.

 

Degenen die zich er aan willen onttrekken wacht een niet plezierige straf. Met trots door mij ingesteld. Uiteraard met overbodige toestemming van de †Paus (R.I.P.) om hem niet voorbij te gaan. Overbodig omdat hij het al wist natuurlijk.

 

Eindeloos lonken de trappen naar boven, maar ik heb er geen erg in. Het enige levende wezentje dat ik tegenkom is een klein vliegend vampiertje, de vleermuis of Chiroptera en hier en daar een reusachtige maar ongevaarlijke zwarte tor waar ik de naam niet van weet.

 

Véél later komt het plateau in zicht waar ik van de trap af moet. Daarna gaat de trap nog steeds hoger. Als ik op het plateau naar beneden kijk heb ik vele honderden meters van de trap beklommen. Ik weet niet of er ooit iemand tot het begin is geweest, na de voltooiing. Het verhaal luidt dat de makers van de trap  die van boven af naar beneden hebben opgebouwd en dus als enigen helemaal beneden zijn geweest. Ze moesten het met de dood moesten bekopen. Voor hen was het echter een hele eer, zich te offeren voor de Heer. Ze hadden zich dus ook een plaats in de Hemel verworven. Daarna is er nooit meer iemand helemaal beneden geweest die het er levend afgebracht. Ik kom er echter nog wel eens. Als de tijd daar is. Ik reis ook door de demonendimensie als mijn demonenhelft mij heeft overgenomen, dat is mijn voordeel. Maar het is niet mijn favoriet. Telkens als ik de demon in mij heb toegelaten en die dus zijn weg naar buiten vindt, wordt de demon in mij sterker. Het heeft dus wel degelijk gevaren en nadelen.

 

Ik stap van het plateau af en een grote zware houten deur opent zich als vanzelf. De klinken zijn van puur goud. Kleine cameraatjes hangen overal en zullen geen millimeter missen van wat er gebeurt. Ik kom in een stenen gang waar het geluid van mijn voetstappen in een dik tapijt uitdooft en dof niet verder draagt dan enkele meters. De gang is doodlopend en geurt heerlijk ontspannend naar lavendel. Aan het einde schuift er een scanner uit het plafond naar beneden tot op menselijke ooghoogte. Ik houd mijn oog voor de iris scanner en moet daarvoor door mijn lengte een beetje vooroverbuigen. Direct schuift de stenen wand opzij. Het toneel veranderd in zijn geheel en ik kom in een mooie eikenhouten hal. De scanner glijdt weer terug in het plafond. Zacht donkerrood tapijt met gouden paaltjes met een dik rood gevlochten koord ertussen leidt me naar een mooie donker eiken houten deur dat ook al geruisloos openzwaait. Een groot handgemaakte crucifix hangt boven de ingang. Aan iedere zijde van de deur is een prachtige met een fakkel verlichte alkoof, met een Maria buste links en een van Jezus rechts. Bijna zonder te stoppen kan ik doorlopen naar de volgende kamer, waar een enorme openhaard een heerlijke warmte verspreidt dat zelfs mijn demonenbloed direct opwarmt. Dit zijn mijn woonvertrekken. Van hieruit kan ik een snelle start maken naar alle delen van de Wereld. Ik kijk gewoontegewijs even om me heen. De kaarsen branden zacht. Ik heb mijn komst niet aangemeld dus verschijnen mijn butlers niet. Ik heb toch geen tijd om nu een pitstop te houden.

 

Zeker weet ik wel dat ze mijn komst wel opgemerkt hebben en me uitgebreid volgen. Ik zou het nalatig vinden als het niet het geval zou zijn.

 

Direct loop ik door naar de verste wand met twee pilaren. Twee originele beelden uit de school van Michelangelo zijn de pronkstukken van deze kamer.

 

De een stelt de blinde profeet Ahia voor en de ander Abraham. Ik til de appel op die in de open hand van Abraham ligt en met een staafje verbonden is aan een verborgen hevel. De muur schuift terug en glijdt opzij. Een stenen wenteltrap leidt me weer naar beneden. Om de tweeëntwintig treden hangt een stenen brandende fakkel, rechts van me aan de muur. De olie brandt altijd en laat een klein sliertje rook en een speciale geur achter, Bousé. Deze geur is tevens bedoeld als bewaking. De minste verandering in de omgeving wordt opgemerkt door veranderingen in die geur. Ik tel precies tweehonderd en één en twintig treden af en duw die stenen fakkel voorzichtig even naar rechts tegen de muur. Weer schuift er een klein stukje muur opzij. Ik pas daar zijwaarts en in de hoogte net tussendoor. Meer ruimte is er niet. Alles sluit weer direct als ik gepasseerd ben. Ik kom op een groot geheel marmeren perron. Vier monorailtreinstellen staan klaar op de verschillende perrons. Dit station is niet het officiële station van het Vaticaan, maar speciaal voor mij door de zeer kundige architecten van de Celi Dé aangelegd. Zo geheim dat zelfs de Pauzen er niets van wisten. De architecten zijn al een eeuw dood en de plannen hebben mijn terrein nooit verlaten. De hal is prachtig bewerkt als was het de sixtijnse kapel zelve.

Plafondschilderingen van bijzondere kwaliteit schijnen je tegemoet als waren ze door de Meester Michelangelo of da Vinci zelf gemaakt. Prachtig wit marmeren standbeelden met goud ingelegd vertellen je hun eigen verhaal uit een ver verleden. Vroeger vlogen hier, héél toepasselijk, witte duiven rond. Maar de vuiligheid die ze achterlieten werd me teveel en heb ik ze vrijgelaten zoals het eigenlijk behoort.

 

                ______________________________

 

Tot zover een eerste blik in The Priest. Een hoogwaardig avontuur op Goddelijk en Demonisch niveau met de wereld en mensheid op het menu.

 

Binnenkort hoop ik ook dit avontuur klaar klaar te hebben voor de persen.

 

De Polygondor 

Boek 2

De wolken uit de hel

 

Terug uit de hel...?

Het hele woud lijkt leeg te lopen.

Alle dieren rennen langs elkaar heen naar het zuidwesten. De veldmuisjes gezamenlijk met de eekhoorntjes en marters ertussendoor. Ze hebben de boomtoppen vanwege de rook verlaten. Die volgde hen bijna sneller dan ze kunnen vluchten.

De uilen en vleermuizen scheren langs me heen, terwijl ik juist die kant op moet. Ik zie ze aankomen in een duikvlucht, vlak langs mijn hoofd.

Héél in de verte komt mijn doel langzaam dichterbij.

De babyreeën kunnen hun moeder bijna niet meer bijhouden. Die vluchten, zij aan zij met een pak wolven, om zover mogelijk weg te komen.

Hun onderlinge twisten en belangenzijn niet belangrijk meer.
Het enorme wolkendek walst met enorme snelheid als een duivelse vloedgolf over het woud.

Het wordt dikker en dikker. De geur van verbrandt hout wordt steeds sterker en begint de andere bosgeuren te overheersen. De asdeeltjes dwarrelen als een sneeuwstorm naar beneden.

Mijn brein is leeg, uitgezogen door vermoeidheid en het enige dat mij nu op dit moment nog interesseert is dat plekje in de verte. Vragend, dwingend, en hypnotiserend.

Ik was ergens gewond geraakt en ben nu niet meer in staat mezelf te helpen, daar heb ik gewoonweg geen kracht meer voor.

Ik moet door die wolkenstorm heen wil ik sowieso hulp kunnen vinden.

Mijn verleden hangt als onduidelijke slierten om me heen, net buiten mijn bereik. Ik reik en reik, maar kan er niet bij, nog niet.

Strompelend en met twee handen bijna hangend aan mijn Staf ga ik door het woud. Mijn pooljas nu meer een last en de half afgegleden rugzak hangt onderaan mijn rug. De warmte die ik voel is niet alleen van de brand afkomstig, maar ook van binnen mijzelf. Een diep wortelende koorts woekert voort, en wordt erger zolang ik geen hulp krijg. Even stop ik, maar ik ben bang niet meer verder te kunnen. Ik wil een slok uit mijn veldfles, maar het gewicht ervan verraadt al dat ie leeg is, toch keer ik ‘m boven mijn mond om. Zonder resultaat. Ik zal dit de afgelopen uren wel vaker gedaan hebben. Ik kan het me niet herinneren. Met trillende handen verlies ik de dop, die gelukkig aan zijn koordje blijft hangen. Ik doe de moeite niet meer om hem op de lege veldfles te draaien. Ik moet en zal verder en puur en alleen op wilskracht strompel ik door. Meer en meer gelijkend op de oude Areyán, mismaakt met ongelijke benen en een kromme rug. Die wilskracht zal al gauw worden tot een soort automatisme, waar mijn geest niet bij hoeft te zijn. De doek die ik voor mijn mond en neus had gestrikt was weer ‘ns afgezakt en bovendien kurkdroog.

Ik kan de knoop niet meer ontknopen dus laat ik ’t maar.

Toch herinner ik me al eerder door het vuur te zijn gegaan en de wolken achter me te hebben gelaten. Hoe dat weet ik niet meer precies, misschien had ik wel een zwakke plek in de vuurlinie ontdekt. Ik herinner me nog wel de fikse buien, volgend op de verzengende hitte van de vlammen. Maar waarom ik nu weer opnieuw…

Regen, verkoelend en welkom.

Ik val om en lig op de grond, alles verdwijnt in een afgrond… de duisternis tegemoet. Alleen de regen gaat door. De regen…

 

Als een kind vind ik mezelf huilend op een hoopje bijeen geveegd.

Alles in me schreeuwt om eruit te komen, en uiteindelijk laat ik ze los.

De schreeuw wordt overstemd door een aanzwellend gebrul. Dat keert me om, binnenste buiten, trillend vervaag ik en sta ik weer op.

Vanuit mijn hoofd begint het te stromen, alles reducerend naar simpel grijs dat alleen uit puntjes bestaat. Polygondortjes. De puntjes groeien, gaan in elkaar over. Ze vormen lijnen, cirkels en bogen.

Polygonen verschijnen, sluiten elkaar aan. Een onstuitbare reeks formules neemt het over en flitsen vanuit mijn hoofd naar mijn bewustzijn…en weer terug.

Ik voel de krachten, zwellend en niet controleerbaar. En onmeetbaar zwaar. Mijn greep verstrakt. Ik draai met één beweging formules om.

Een wirwar van cijfers en letters ontstaan, niets betekenend in een soort wanhoop, het voelt niet goed… De ruimte tussen de grijze punten worden zwart.

De vlakken worden groter, de grijze punten slinken onder de nieuwe orde die is ontstaan. In het zwart, niets is meer zoals het hoort.

Het evenwicht verstorend veranderen geluiden in atomen en groeien uit tot polygonen. De nieuwe orde klingt aan elkaar vast en begint te overheersen.

De vlammen, ontstaan door de hoge temperaturen, verlichten de polygonen.

Met hun ontstane schaduwkanten, het zwart wegduwend, nemen ze het over en de wirwar vertraagd .

Het zwarte verdwijnt, door het licht van de vlammen, totdat het zo licht is dat daardoor langzaam de schaduw verdwijnt. De vlammen worden wit. Hemels zo wit, en heet. Schaduw is niet nu meer mogelijk.

Ik...ik ben de Polygondor! Ik zweef in het alles en niets, puur en wit, maar bovenal alleen...!

 

‘De laatste Boswachters…’

 

Door het hoge, dichte en vooral donkere woud volgen de twee nog als enig overgebleven officiële boswachters het spoor van de door hun uitgezette klemvallen. Het licht van de morgenzon worstelt zich maar moeilijk door het dikke bladerdak van de Siberische Taiga en zwarte sparren heen.

Hier en daar, verdwaald lijkend, staan enkele berken en populieren.

Zo kom je er ook de lijsterbes wel eens tegen die, opkijkend tegen de hoge toppen van de concurrentie, maar weinig zonlicht ziet.

De meesten bevinden zich rond de enkele grote openplekken. Daar maken ze nog een beetje kans op een zonnetje.

Vader en zoon lopen dicht bij elkaar en missen geen enkel geluid, geen enkele beweging.

Ze zijn gekleed in de typische boswachterskleding, compleet met een hoedje met kwast. Een groot jachtgeweer hangt nonchalant over hun schouder en een pistool steekt achter de riem van hun traditionele jas.

Zij behoren tot een uitstervend ras.

De gehele dag al volgen ze het spoor van hun uitgezette vallen, totdat ze een uurtje geleden het spoor van de eland tegenkwamen. Nu is dat voor hun normaal gesproken geen reden hun route te wijzigen, ware het niet dat deze eland gevolgd lijkt te worden door een familie wolven. Een reu en een teef, aan de sporen te zien. Op zijn minst, maar misschien meer.

Interessant genoeg voor hen om erbij te zijn als er een confrontatie losbarst.

Het spoor is minder dan een half uur oud. De verbogen bladeren hebben zich nog niet helemaal opgericht en hersteld, maar wel bijna.

Samen versnellen ze hun pas en schieten zo snel mogelijk op, zonder al te veel lawaai te maken naar de waarschijnlijke ‘arena’, als ze plots het snappende geluid te horen krijgen van een klapval die zich om de poot van een prooi sluit. De brul van de pijn komt van de eland en de angst kun je erin terughoren. Dan krijgen ze de eland in zicht, die als bevroren is blijven staan. Met de rechterachterpoot in de val.

Wild draaien zijn grote wijdgeopende ogen in de kassen en rollen heen en weer. Zijn adem komt als stoom uit zijn neusgaten en geopende muil. De grote tanden klappen dreigend open en dicht.

In een patstelling met de wolven, draait de eland zijn machtige kop heen en weer, gereed om klappen uit te delen. Maar ook bereid te sterven én ze mee te nemen in zijn dood.

Nog steeds uiterst voorzichtig sluipen Adreianov en Janosch Volvodavitsj dichterbij en achter de wind blijvend als zonder waarschuwing het gevecht begint. Grijze staartzwaluwen scheren als toeschouwers over het spektakel en lijken elk hun favoriet aan te moedigen.

Een licht briesje verspreidt de sterke geur van de aankomende dood.

De wolven, uitgemergeld en zo te zien zeker niet op hun sterkst, springen toch op de eland af en wagen toch hun kans op een maal, op weer een paar dagen overleven.

Het enorme stoffelgewei van de reus zwaait gevaarlijk heen en weer. De ogen rollen boosaardig in de kop, de bek wijd open, een beetje slijm dat dampend rondvliegt. De grote vervaarlijke tanden klappen hard tegen elkaar.

De wolven proberen het te ontwijken en cirkelen om de eland heen, in de hoop achter hem te komen en de rug vrij te krijgen.

Een van de wolven, iets schameler als de ander en dus waarschijnlijk een teef, krijgt de vrije linker-achterpoot te pakken en probeert de pezen door te bijten. Door de verschrikkelijke pijn buigt de eland zijn machtige kop in een poging de wolf te pakken en op een van de uitsteeksels van zijn gewei te spietsen. De nek met de strakke spieren komen vrij. De reu waagt zijn kans en een met uiterst precisie uitgevoerde sprong hangt hij op de rug van de eland. Diens van pijn wijdgeopende ogen zijn vervuld met doodsangst.

De mond opent zich en een enorm gebrul verbreekt de tot nu toe relatieve stilte. Het teken voor de wolven hun gehuil, geblaf en gegrom te laten horen in een poging de eland zoveel angst aan te jagen, dat hij verstijft zal blijven staan. Maar niets van dit alles. Het lijkt een extra aanmoediging voor de eland te zijn. Uit het verste van het bos klinkt antwoord, een dubbelgeluid: het gebrul van een eland en het gehuil van wolven.

Wild rondspringend, met de achterpoten bokkend geeft de eland de wolf die

aan de poot hangt zoveel moeite te blijven hangen, dat de bek de achterpoot helemaal lijkt open te scheuren. Bloed spuit in het rond, de pezen worden zichtbaar en de eland zakt even door de achterpoot.

Door deze beweging krijgt de wolf die op de rug hangt zo’n klap te pakken dat zijn greep verslapt en met de uitgemergelde borstkas precies boven het enorme gewei terecht komt. Met een klap spiest de eland de wolf op een van de voorste uitsteeksels van ongeveer één meter lang. Moeiteloos doorboort de spies de borstkas van de wolf. Met een diep gehuil hangt de wolf daar, weerloos, helemaal doorboort en de punt van de spies nog een halve meter uitstekend.. De hele rug van de eland, raakt overstroomt met bloed, opengetrokken door de laatste beweging van de vlijmscherpe tanden van de wolf en laat een diep opengereten wond zien.

Het bloed stroomt al snel met bakken langs de buik en poten. Het zal niet lang duren voordat de eland is doodgebloed.

Door het gejank van het vrouwtje in de war gebracht, laat de wolf de achterpoot los en krijgt direct een wilde klap van de vrije achterpoot.

De rug knakt als een twijg en het lichaam vliegt door de lucht tegen een opgroeiende dunne zwarte spar. Door de klap breekt de spar doormidden en met veel geraas valt de boom om.

De wolf op het gewei ligt hijgend de laatste adem uit te stellen en het gaat lang duren voordat ook zij het op moet geven.

De klap die de wolf tegen de boom had gemaakt heeft direct alle levensaders afgesloten en de wolf bijna doormidden gedeeld. In een vreemde hoek ligt de rug nog aan het vel bijeengehouden.

Met horten en stoten ademend wankelt de eland, bloed spuit uit de vele wonden. Hij zal moeten wachten tot er geen bloed meer is om te verliezen en zijn levensgeesten het begeven voordat hij om zal vallen.

Geen leuk gezicht.

Het lijkt of het hele woud zijn aandacht op dit gevecht gericht heeft gehouden. De woudgeluiden waren verstomd, dan is het voorbij en lijkt alles weer normaal.

Voorzichtig komen de boswachters uit hun schuilplaats tevoorschijn, de adrenaline stroomt hun door de aderen. Het gevecht had niet lang geduurd en als de eland een beetje meer geluk had gehad, was hij nu weer op weg, weg van dood en destructie. Als…tja, als stelt niets voor, alleen het heden telt.

Adreianov hoeft niets te zeggen als hij zijn geweer tevoorschijn haalt en de haan spant. Voorzichtig gaat hij recht voor de eland staan. Op die manier kan hij het arme dier recht in de ogen kijken.

De haartjes in zijn nek staan overeind als hij de eland zo ziet staan. De nu halfgesloten ogen kijken hem smekend aan. De eland buigt zijn hoofd in overgave, het teken voor Adreianov aan te leggen en beheerst de trekker over te halen. Eén knal, de kogel verdwijnt in de schedel van de eland, de glans in de ogen doven direct uit. De nek verslapt en met een grote rilling valt het lichaam opzij, de wolf ermee begravend.

Adreianov doet een stapje terug en merkt dat het is gaan regenen.

De regendruppels stromen al snel over zijn voorhoofd naar beneden.

Hij trekt zijn handschoen uit en raakt de eland uit respect even bij de kop aan. Dan stapt hij terug en terwijl hij zijn handschoen weer aantrekt, doet Janosch het zelfde, trekt daarna zijn grote jagersmes en begint het gewei met geoefende bewegingen los te snijden van de kop. Al gauw heeft hij een begin door het harde been, trekt zijn mes terug en wrikt totdat het gewei met een knal losbreekt. Bijna verliest hij zijn evenwicht en weet met het gewei nog overeind te blijven en net niet om te vallen.

De regen komt inmiddels met bakken de hemel uit, alsof de dood van de eland de hemel triest heeft gestemd.

De schemer schijnt het met de regen eens te zijn en samen laten ze een deprimerende avondklok ingaan.

De twee hebben nu nog wat hard werken voor de boeg. De huiden van de wolven hangen al snel over een boomtak en de eerste elandbouten samengepakt in zijn eigen huid.

Ironisch wel, eigenlijk. Helaas kunnen ze niet alles meenemen, ze moeten ook nog terug, mijlenver naar hun blokhut.

Een zware tocht, met een rijke buit. Zacht neuriënd slepen ze zich in de stromende regen huiswaarts. Het wolkendek trekt zich samen en de wind giert met versnelde kracht door het woud.

Ze zullen net op tijd hun blokhut en woonplaats bereiken.

 

________________________________________________________

 

 

 

Ýngvår, de Wortels van Ýggförsol'a'rr

De keuze van de cover moet nog worden gemaakt.

Ýngvår
Ýngvår

Ýngvår

Boek1:

De wortels van Ýggförsol’a’rr.

 

Proloog:

 

Het avontuurlijke en super spannende fantasyverhaal in een zoektocht naar de bron van alles.

Volgens de overleveringen aan de wortels van de levensboom Ýggförsol'a'rr''.

In sommige, nieuwere culturen soms ook wel de Yggdrasil, genaamd.

De 'oudste', maar voor mij, Ýngvår, een zéér 'nieuwe' wereld.

Gevuld met magie en strijd. Zoals ik nog nooit had meegemaakt of maar had kunnen dromen.

 

Sommige woorden zijn voor U helaas moeilijk uit te spreken, dat besef ik terdege.

Ik ben er een leven lang mee opgegroeid.

Ik zal proberen deze zoveel mogelijk herkenbaar in te korten, fonetisch, maar zonder de authenticiteit te verliezen, dus lees ze dan ook fonetisch!

Dat is het makkelijkste. En je raakt er zo aan gewend.

Dan valt het best mee….

 

Het spijt me, maar het is onvermijdelijk!

 

Veel sterkte,

Ýngvår

 

 

 

Ýngvår

Boek1:

De wortels van Ýggförsol’a’rr.

 

 

 Hoofdstuk 1:  

 

Het paard van Ýggr

 

 

 

De door mij ingezette weg is nu definitief.

 

Als in een droom val ik naar beneden, mijn gelaarsde voeten krijgen geen houvast.

 

Ik druk ze wanhopig tegen de ruwe aardenwand, mijn rug zal wel blauw worden van de snelheid waarmee de wand erlangs omhoog schiet.

 

De tunnel, het paard van Ýggr, de reizende halfgod, schijnt geen einde te kennen en volgens de vele overleveringen gaat het door tot diep in de onderwerelden. Hier en daar kan ik mijn vaart afremmen door een van de vele wortels te pakken die de vele bomen ver de grond in sturen. Aardklodders breken los en vallen met mij mee de diepte in. ik probeer toch mijn laarzen af te zetten tegen de wand om me een beetje controle over mijn val te geven. Tevergeefs. Het daglicht boven mij wordt kleiner en kleiner, de donkere onder-aarde onder mij komt snel dichterbij. In de overleveringen staat dat er drie onderwerelden zijn. En dat niemand ooit terug is gekomen uit die diepte, waar ook de goden wonen. Negen werelden in totaal. Genoeg te bezoeken zou ik denken, gaat er een beetje sarcastisch door me heen.

 

Maar hoe kunnen ze hierboven dan toch weten hoe het daaronder is gesteld? Fabeltjes verzonnen door de lafaards die geen moed hebben het zelf uit te vinden?

 

Ik heb hierboven al alles verloren wat ik had en dus geen reden om te blijven.

 

Maar mijn gebroken hart was wel de laatste druppel. Dus stond ik voor de keuze om verder aan de drank in de goot te geraken en als dorpszot te eindigen. Een zeker einde door de fles, pijnlijk en langzaam. Als krijger aan de kant gezet. Of het avontuur aan te gaan. Dan verkies ik het onzekere: de avonturen die moeten leiden naar Ýggförsol’a’rr, dé levensboom. Zoek en je loopt er tegenaan. En ik heb gevonden, geloof ik. Alleen ben ik er ín gevallen.

 

De enorme boom, de Taxus baccata, die al duizend jaar leek te bestaan stak torenhoog uit boven de rest van het bos en leek tot aan de wolken te reiken. Het hulde het gehele bos in nevelen en geheimzinnigheid. Ik was schijnbaar bij toeval in dat gedeelte van het enorme woud geraakt. Maar als ik er niet aan toe was geweest zou ik het nooit hebben kunnen vinden. Waarschijnlijk ben ik door die boom uitgekozen, dat lijkt bijna zeker.

 

Het heeft me nog geen vijf cycli van mijn leven gekost.

 

Is het verhaal dan toch waar? Die Ar-ann Myters? Of zijn het spinsels door de drankdemonen, Dr’ï’krrd’m, in mijn hoofd geplant?

 

Twijfels schieten óók nog eens door me heen, naast alle andere complexe gevoelens. Ik zet me af en wil weer terug. Ik word ineens even bang voor het onbekende. Terug naar boven, waar ik de ellende ken, wil ik. Maar verzetten heeft geen zin, stoppen is niet meer mogelijk.

 

De ingeslagen weg gaat maar door.

 

Ik voel mijn kleren scheuren, hier en daar en ik haal mijn handen regelmatig open als ik de langsschietende wortels probeer vast te grijpen.

 

Langzaam verandert de verticale baan van de tunnel, zodat het verre licht van de bovenwereld ineens verdwijnt.

 

Toch nog bijna loodrecht naar beneden vervolg ik mijn wilde reis met welhaast super snelheid. Mijl na mijl lijkt wel.

 

Ook in het donker daal ik met nog steeds toenemende snelheid, terwijl de zwiepende takken of wortels mijn gezicht en handen open scheuren. Het lukt me maar niet mijn snelheid af te remmen.

 

Mijn onderbewustzijn vervaagt, ik zak weg.

 

Niet helemaal, het vallen gaat door of mijn geest erbij is of niet. Mijn gedachten vertragen.

 

Stel je voor: ik heb het paard van Ýggr gevonden! Ik, Ýngvår.

 

Daarmee reis ik nu dus naar het land van de Ördlåýggr: Vållö

 

Half bij bewustzijn lijken de gedachten bij een ander te behoren.

 

Alsof ik ernaar kijk, buiten mij om.

 

‘Het zou eigenlijk dom zijn je snelheid proberen te verminderen’, schijnen toch mijn gedachten te zijn. En ik laat me gaan. Ik laat los, geef me over.

 

Sneller ga ik, steeds sneller. Het is niet meer bij te houden. Ik moet nu mijn benen en armen bij de wand zien weg te houden.

 

De pijn wordt erger als ze nu en dan de wand raken, zo snel gaat ‘t. Keer op keer.

 

Mijn hoofd begint heen en weer te bonzen. Ik houd mijn nekspieren niet meer onder controle.

 

De klappen tegen de wand moeten mijn hoofd er wel afrukken. Althans, zo voelt het.

 

Langzaam maar zeker verlies ik toch het bewustzijn. Ik zak weg in een soort schemer. Alles vertraagt alsof ik aan het einde van mijn reis gekomen ben.

 

Heel even komt een gedeelte van mijn bewustzijn terug en doet me beseffen dat ik nog steeds met onverminderde snelheid bijna loodrecht naar beneden raas.

 

Dan houdt het op. Ik zak weg in een niets. Geen pijn, geen gezicht, gedachten, niets…een alles omvattend wit en niets.

 

Verder en verder glijd ik weg, verder dan nergens…veel verder!

 

 

 

 

 

 

 

Hoofdstuk 2:

 

De hoogste resten van de Grote Verwoesting

 

 

 

Het kiertje licht dringt zich mijn hersenen binnen. Stil licht. Warm licht.

 

Wat is dat?

 

Het kloppende dat ik voel bonzen is mijn hart. Hart? Wat is dat?

 

Het warme licht voelt warm aan op mijn gezicht. Gezicht. Wat is dat?

 

Het kabbelende water verlicht het loodzware gewicht van mijn armen. Armen. Wat zijn dat?

 

En ik ben! Wat ben ik?

 

 

 

Een zuchtje wind waait over mijn gezicht en raakt mijn uitgedroogde lippen aan.

 

De pijn wordt erger als ik ze beweeg. Ze lijken te kraken.

 

Het zout in het water droogt op en vormt een nieuwe korst op mijn lippen.

 

Een golf zeewater kabbelt zachtjes langs mijn gezicht. Mijn oren lopen vol met een vacuüm-plop. Dan loopt een dun straaltje water uit mijn oren weer terug.

 

Een ruis blijft achter in mijn oren, bedoeld om mijn hoofd te overvloeien met geluiden.

 

De echo van de golf is een voorbode voor wéér een nieuwe golf zeewater, dat het proces herhaalt. En weer en weer. Mijn armen drijven doelloos heen en weer en volgen de kleine golven in eb en vloed. Opeens zijn ze lichter dan water.

 

Een lichte, zich steeds herhalende ruk aan mijn lichaam probeert me weer verder het water in te dragen. Mijn torso zuigt zicht vast in het zand, alsof het zich verzet, met de ledematen van een pop.

 

Maar het water heeft de touwtjes in handen.

 

Mijn voeten voelen licht, in mijn door het water verzwaarde laarzen.

 

Langzaam overwint het besef, dat het overneemt van het gevoel. Het besef dat ik niet meer val. Integendeel, ik lig in de zee. Ik lig in de zee? Mijn onderbewustzijn wordt met een ruk teruggedreven en mijn bewustzijn neemt het heft in handen.

 

Met mijn loodzware handen wrijf ik de troep uit mijn ogen en richt mijn bovenlichaam op.

 

Ja, ik lig in de zee!

 

Een lichte paniek overvalt me, mijn ogen zijn nog dicht, ik droom nog diep, denk ik even.

 

Weer wrijf ik door mijn ogen, net zolang tot ze rood en pijnlijk open blijven staan. Mijn adem stokt in mijn keel. Mijn hartslag komt omhoog.

 

 Hoger dan ver in mijn voorhoofd kan hij niet.

 

Een bonzende koppijn neemt het over. Nog steeds durf ik niet goed te kijken.

 

Eerst maar eens wachten tot alles weer rustig is. Dan zal alles wel weer gewoon zijn. Ik weet het zeker. Leunend op mijn ellenbogen trek ik met mijn ogen dicht, mijn benen op en leun op mijn zij voordat ik rechtop sta. Nu pas, staand, durf ik weer m’n ogen te openen. Voorzichtig glurend probeer ik om me heen te zien. Ik wankel een beetje en mijn lichaam zwaait heen en weer, totdat ook mijn evenwichtsorganen zich hersteld lijken te hebben.

 

Wat ik zie is zo onmogelijk dat ik nu weet waarom ik mijn ogen niet wou en wil geloven. Mijn ogen zijn nu helemaal open. Het ligt gewoon voor me.

 

Overal om me heen liggen enorme brokken ruïneresten van marmer, verspreidt in het wassende water.

 

Even verderop steekt een half ingezakt gebouw gedeeltelijk boven het water uit. Ik verwacht ergens een gat waardoor ik in deze wereld terechtgekomen was, maar een grondige inspectie om me heen kan het niet bevestigen.

 

Grote raar uitziende veerloze vogels vliegen richting horizon. Hun vier vleugels zijn duidelijk te onderscheiden in de ochtendzon. Tot daar waar de begroeiing overgaat in junglegroen. Ik heb ooit wel over ze gehoord, maar dat was eeuwen geleden lijkt wel. Het zijn de gevaarlijke Hail’Ý’gûll.

 

Ze bestaan dus toch. Na even nagedacht te hebben besef ik dat ik me in een tussenwereld moet bevinden, welke weet ik niet, nog niet!

 

Dat impliceert tegelijkertijd, dat ze waar zijn, die ‘Myters’. De Grote Boeken, door de Goden geschreven. Had ik er maar iets meer van geweten.

 

Dan had ik kunnen weten hoever ik op weg naar de Bron ben. Het ontstaan en het eeuwige. Ik word gek, het kan niet anders. Ik begin al te raaskallen en onzin uit te braken.

 

Mijn blik wordt getrokken naar de verdwijnplaats van de Hail’Ý’gûll in de verte. Daar verder dan de grote torens, voorbij achter de hoge bergruggen van Midd-Gård, de zwarte Allïr. Waar tovenaars tieren, wordt verteld.

 

Maar ik ben geen Guï’den, geen tovenaar. Ik ben een krijger, de Iaoch, en zelfs dat heb ik verpest. Ik heb gelukkig mijn zwaard nog, Claðïná, goed beschermd in haar fraai bewerkte schede. Die had ik gekregen na een fraai uitgevoerde reddingsoperatie van een priesteres-leerlinge, de beroemde Miden-Teágmhû’ll en het terugbrengen van de Heilige Schalen van Fýll-gull. Claðïná is de enige waar ik op dit moment op kan vertrouwen, recht en scherp.

 

Mijn hand is zeker, mijn spieren sterk en mijn blik weer helder.

 

Mijn diamant-gouden schild, ineen gepakt als kleine schijf, zit vast om mijn onderarm. Bij de minste tekenen van gevaar zou hij uiteen schieten tot een volwaardig schild. Een godenschild, waar ik trots en zuinig op ben. Speciaal op mij afgestemd door de Teágmu’ll priesteres,  waardoor niemand behalve ik hem kan gebruiken.

 

Ik kijk richting de ruïnes, enorme torens boven op torens omgeven door kantelen.

 

Beschadigd staan ze nog half in oude glorie, half vergaan door een grote oorlog.

 

De verschillende aardbevingen hadden enorme scheuren dwars door het land achtergelaten.

 

Verzonken in de zee lijken ze veranderd te zijn in heldere watervallen, die in een eronder gelegen wereld lijken te stromen. Een nieuwe ingang op weg naar de bron. De weg die ik volgen moet, misschien. Een lange weg. Ook wel ‘queeste’ misschien. En de hete zon brandt.

 

Eigenlijk weet ik niet eens zeker of dit maar een droom is of de onbekende werkelijkheid. Het makkelijkste zal ongetwijfeld zijn, hetgeen ik nu meemaak als écht te bestempelen.

 

Als het me te heet onder de voeten wordt kan ik altijd nog altijd besluiten het toch maar een droom te noemen. En dan maar hopen dat ik wakker wordt.

 

Het lijkt een waardeloos uitgangspunt en dat is het eigenlijk ook wel.

 

Maar wat moet ik anders?

 

Ik heb geen zin om van te voren al moeilijk in mijn vel te gaan zitten.

 

Ik ben nu eindelijk op weg naar waar ik op zoek was, dus hoppa, geen gezeur.

 

Met mijn laarzen in het water, volg ik soppend de zeelijn, richting ruïnes. Het schuim spat op in de aantrekkende wind. Héél langzaam verdwijnt de ochtend en neemt de hitte van de dag het over. Af en toe springt er een kreeftje richting de veilige zee en verdwijnt met een plonsje.

 

Dichter en dichterbij komen de ruïnes, hoog boven me uitstekend, alsof ze door reuzen gemaakt zijn. Een gezicht van een vrouw, dertigvoet met kroon op haar hoofd of diadeem en een fakkel in haar hand, is half weggezakt in de modder van de zeebodem. Langzaam door de eeuwen heen verder wegzakkend. Verder staat, of stond er een tempel. De vele pilaren beschadigt en sommigen omgevallen, het dak met zich meegenomen tot een grote puinhoop, die ruïne genoemd wordt. Hier hadden de Goden kunnen huizen millennia geleden. Voor de grote braak waarin de negen werelden van nu ontstaan zijn. Als het klopt wat ik denk, en ik denk dat het klopt, is dit dé plek. Wat voel ik me nietig. Ik dwaal, tollend in de rondte tussen het verleden door. Ik verlies elk gevoel van richting. Dan val ik weer neer in de branding, tussen de opspattende golfeindjes, het schuim dat hoog opspat totdat ik er bijna in verdwenen ben. Ik blijf, zittend in de zee, wachtend tot mijn evenwichtsgevoel weer terug is.

 

Dan sta ik weer op. Mijn gevoel dwingt me naar een groot spierwit gebouw dat er nog redelijk intact uitziet. Het staat aan de rand van de zee en de heuvels

 

Een gevoel bekruipt me alsof er ogen zijn die me in de gaten houden. Zolang ze me geen kwaad doen kan het me eigenlijk niets schelen. Als ze tevoorschijn willen komen, merkt ik het vanzelf wel. En als ze me kwaad toewensen, ben ik er klaar voor, nietwaar? ‘Ook weer zo’n woord: nietwaar! …. Is het nou waar of niet? Een onzeker woord dat bevestiging zoekt.

 

Mijn schild zoemt zachtjes en lijkt tevreden te zijn. Het klinkt ongelooflijk, ja, maar volgens mij hadden de Goden haar uitgerust met gevoel.

 

Vooralsnog gebeurd er niets.

 

Drie enorme marmeren treden leiden naar de ingang van de...hmmja…tempel? Lijkt er wel op.

 

Elke trede reikt tot mijn middel, dus moet ik erop klimmen.

 

Even later sta ik voor de majestueuze ingang. Links en rechts, voor de enorme pilaren naast de ingang, staan grote beelden. Wachters, uit goud en marmer gehouwen. Hun levend lijkend wakend oog bestrijkt het hele terrein voor de tempel. Misschien wel tot aan de horizon.

Pas voor pas ga ik de doorgang door en betreed de tempel. De enorme beslagen deuren zijn er niet meer. Grote gouden scharnieren hangen slap in de posten als bewijs dat er ooit een deur in had gehangen. Mijn ogen hoeven niet aan donker te wennen want een wit licht schijnt helder en lijkt overal vandaan te komen. Het laat de schaduw geen kans binnen te komen. Een rare gewaarwording. Ook ik heb in dit gebouw geen schaduw. Zoiets had ik nog nooit meegemaakt. Voorzichtig ga ik door, mijn respect voor de ouden groeit. Ik kom een enorme zaal binnen met links en rechts uit goud gegoten afbeeldingen van de oude helden. Ze staan allemaal voor een marmeren steunpilaar die het hoge plafond moet ondersteunen, met ronde bogen die in het midden samenkomen. Oude schilderingen zijn nog zichtbaar op het plafond, een strijdtoneel voorstellend met de toorn van Ördlåýggr, de oppergod.

-----------------------------------------------------

 

En hier eindigt het relaas van de dwaze krijger Yngvar....

De rest is ook nog in de maak...

Nog even geduld dus.